Breek de dijken af!
Op 7 augustus ll. pakte De Standaard uit met deze titel, om te refereren naar een onderzoek dat recent gepubliceerd werd in Science , door prof. Stijn Temmerman (UA). De stelling in het artikel was: ‘Dijken en dammen aan rivierdelta’s horen ons te beschermen tegen overstromingen bij storm en regen. Op termijn werken ze evenwel averechts: ze verhogen juist het risico op overstromingen. We moeten land teruggeven aan het water.’
Deze stelling en inzichten werden eerder al gepresenteerd door onze Valk-medewerker Jan de Schutter, op een gezamenlijke presentatie met De Gagel in oktober 2014, en tijdens onze excursie naar het Verdronken Land van Saeftinghe in mei dit jaar. Niet toevallig, want Jan de Schutter (destijds werkzaam aan het Waterbouwkundig Laboratorium van de Vlaamse overheid) en prof. Stijn Temmerman werkten eerder al samen aan dit onderzoek: zie http://www.integraalwaterbeleid.be/nl/over-ciw/oud/werking-ciw/9de-waterforum-1/04PR_Berging_sediment_in_polders_JDS_STNdef.pdf. Jan vat de problematiek hieronder nog eens even voor ons samen:
Wereldwijd liggen belangrijke steden en economisch belangrijke centra in deltagebieden van grote rivieren. Ze zijn daarom bijzonder kwetsbaar bij een verdere zeespiegelstijging. Zo ook de Scheldedelta en onze kust. Investeren in steeds maar hogere dijken is op termijn een verloren strijd, en dus ook verloren geld. Bovendien schept het een vals gevoel van veiligheid, want hoge dijken betekenen ook ‘diepe dorpen’ … Hogere dijken betekenen ook steeds bredere dijken, met dus een steeds belangrijkere grondinname. Ook dat is niet vol te houden en dus niet wenselijk.
In principe lossen dijken niet de kern van het probleem op, namelijk dat lage gebieden kunnen overstromen. Integendeel, dijken hebben het natuurlijke proces van landophoging (sedimentatie door overstroming) stilgelegd. De kern van het probleem aanpakken betekent dus ook, naast de strijd tegen de klimaatopwarming, zorgen dat deze lage gebieden hoger komen te liggen … Laat dit probleem nu net samenvallen met het ‘probleem’ dat rivieren in deltagebieden doorgaans een hoge sedimentlading met zich meevoeren, wat wij als bijzonder hinderlijk ervaren voor de scheepvaart. Omdat we er geen blijf mee weten, baggeren we wat in het rond: baggerspecie wordt meestal gewoon wat ‘rondgepompt’ in de Schelde en voor de kust. Baggerspecie wordt dus zelden aan land gebracht en verdwijnt dus niet uit het watersysteem.
Als we nu land teruggeven aan de rivier, ontpolderen dus, dan kan dit sediment terug zoals van nature, in de laagste gebieden bezinken en deze gebieden ‘gratis’ voor ons ophogen! Akkoord, deze polders zijn uitgerekend de meest vruchtbare landbouwgronden, en geef je dus niet zomaar uit handen, maar wat is het alternatief? Verstandig als we zijn kunnen we bv. toch opteren om dit ‘planmatig’ te doen, waar een soort wisselsysteem wordt gehanteerd met gebieden die worden ontpolderd, en gebieden die (na voldoende ophoging) weer worden ingepolderd? Binnen het eerder genoemde onderzoek is naar voren gekomen dat de snelheid waarmee ontpolderde gebieden ‘groeien’ rond de 1,5 à 2 cm/j bedraagt. Dat is gelukkig flink hoger dan de zeespiegelstijging momenteel. Het is daarom realistisch te veronderstellen dat na
enkele decennia deze gebieden opnieuw kunnen ingepolderd worden, en geleidelijk aan omgewisseld worden met andere gebieden die ontpolderd worden … Ondertussen kan de natuur zich in de ontpolderde gebieden ontwikkelen, en waarom kan er ook niet op een verantwoorde manier aan aquacultuur gedaan worden? Ook de productie van hout, in de vorm van wilgenbossen, kan geleidelijk aan mogelijk worden bij voldoende verlanding.
Veel van deze lage polders zijn gelukkig schaars of onbebouwd gebleven; het is in principe mogelijk om op relatief korte termijn werk te maken van dit systeem van ‘groeipolders’ of ‘wisselpolders’, alleen is er een belangrijke mentale omslag nodig bij zowel ingenieurs, beleidsmakers en … boeren. Het SIGMA-plan van de Vlaamse overheid is weliswaar al een goede aanzet naar groeipolders (ca. 1.800 ha polders worden overstroombaar gemaakt tegen 2030), maar men hanteert hier een eendimensionale aanpak: deze polders dienen hoofdzakelijk om tijdens extreem hoge waterstanden water te bergen en niet het slib dat ook meegevoerd wordt. Men is als het ware ‘vergeten’ dat met het water ook slib wordt meegevoerd. Er is dan ook in hun visie nog geen oplossing nodig voor wat men op termijn aan moet met dit afgezette slib: afvoeren wordt gesuggereerd! Op dit ogenblik stelt het ‘probleem’ zich nog niet, maar als men na verloop van enkele tientallen jaren zal vaststellen dat de waterbergingsvolumes zodanig zijn afgenomen dat de verhoopte veiligheid niet meer wordt gehaald, dan is het onontkoombaar! Er zal dus op korte termijn werk gemaakt moeten worden om een SIGMA-plan bis op te stellen, waarbij, eens de waterbergingscapaciteit van de bestaande overstromingsgebieden ernstig is afgenomen, er minstens opnieuw eenzelfde capaciteit bij komt. Het sediment afgezet in de eerste gebieden kan/moet dan gewoon blijven liggen.
In de recente studie gepubliceerd in Science, wordt gesteld dat deze manier van werken vele malen goedkoper is dan de conventionele manier van dijkverhogingen. Dat alles zegt de rede, maar de aanpak zal ongetwijfeld veel emoties losmaken. Belangenorganisaties hebben het moeilijk met de idee van wisselpolders of groeipolders, omdat het natuurlijk hun vertrouwde beeld en manier van werken op zijn kop zet. Natuurbeschermers zullen moeite hebben om sommige van hun met veel liefde beheerde, maar verhoogde natuurgebieden, te zien ‘verloren’ gaan naar (liefst) duurzame landbouwgrond, terwijl boeren niet zullen begrijpen dat hun vruchtbare poldergrond wordt omgezet in natuurgebied. Echter van enige afstand gezien moet toch gezegd worden dat slikken en schorrengebieden gekenmerkt worden door een zeer hoge dynamiek, waardoor bv. een maïsakker binnen enkele jaren kan transformeren naar een waardevol ecosysteem cf. Lippenbroek (
http://www.sigmaplan.be/nl/projectgebieden/lippenbroek).
Bij dit concept van wisselpolder/groeipolder wordt de ene vorm van natuur ingewisseld voor de andere soort natuur. Jonge schorren hebben een hogere biodiversiteit dan hoge schorren, hoge schorren worden gedomineerd door grassen. Jonge schorren lijken aantrekkelijker vanwege de zeldzamere soorten, maar oude schorren vervullen andere functies. Ze zijn bijvoorbeeld een broed- en foerageergebied voor andere vogelsoorten dan jonge schorren.
Omgekeerd hoeft een ontpolderd gebied niet per definitie verloren te gaan voor de voedselproductie: in sommige gebieden kunnen zilte teelten en aquacultuur ontwikkeld worden, die een afzet vinden in nieuwe markten. Onderzoek, ondersteuning en begeleiding zijn daarbij natuurlijk gewenst. Indien deze activiteiten gebeuren met respect voor de ecosystemen dan zijn daar beslist kansen voor een samengaan van verschillende functies. Onlangs werd de idee van wisselpolder/groeipolder opgenomen in het eMove-project (Interreg project, dat kan worden gezien als een vingeroefening in maatschappelijke participatie van de VNSC, http://www.emove-project.eu/publications/schelde ). Afwachten of dit vertaald kan worden in een pilootproject met de verschillende stakeholders.
Jan de Schutter
Deze stelling en inzichten werden eerder al gepresenteerd door onze Valk-medewerker Jan de Schutter, op een gezamenlijke presentatie met De Gagel in oktober 2014, en tijdens onze excursie naar het Verdronken Land van Saeftinghe in mei dit jaar. Niet toevallig, want Jan de Schutter (destijds werkzaam aan het Waterbouwkundig Laboratorium van de Vlaamse overheid) en prof. Stijn Temmerman werkten eerder al samen aan dit onderzoek: zie http://www.integraalwaterbeleid.be/nl/over-ciw/oud/werking-ciw/9de-waterforum-1/04PR_Berging_sediment_in_polders_JDS_STNdef.pdf. Jan vat de problematiek hieronder nog eens even voor ons samen:
Wereldwijd liggen belangrijke steden en economisch belangrijke centra in deltagebieden van grote rivieren. Ze zijn daarom bijzonder kwetsbaar bij een verdere zeespiegelstijging. Zo ook de Scheldedelta en onze kust. Investeren in steeds maar hogere dijken is op termijn een verloren strijd, en dus ook verloren geld. Bovendien schept het een vals gevoel van veiligheid, want hoge dijken betekenen ook ‘diepe dorpen’ … Hogere dijken betekenen ook steeds bredere dijken, met dus een steeds belangrijkere grondinname. Ook dat is niet vol te houden en dus niet wenselijk.
In principe lossen dijken niet de kern van het probleem op, namelijk dat lage gebieden kunnen overstromen. Integendeel, dijken hebben het natuurlijke proces van landophoging (sedimentatie door overstroming) stilgelegd. De kern van het probleem aanpakken betekent dus ook, naast de strijd tegen de klimaatopwarming, zorgen dat deze lage gebieden hoger komen te liggen … Laat dit probleem nu net samenvallen met het ‘probleem’ dat rivieren in deltagebieden doorgaans een hoge sedimentlading met zich meevoeren, wat wij als bijzonder hinderlijk ervaren voor de scheepvaart. Omdat we er geen blijf mee weten, baggeren we wat in het rond: baggerspecie wordt meestal gewoon wat ‘rondgepompt’ in de Schelde en voor de kust. Baggerspecie wordt dus zelden aan land gebracht en verdwijnt dus niet uit het watersysteem.
Als we nu land teruggeven aan de rivier, ontpolderen dus, dan kan dit sediment terug zoals van nature, in de laagste gebieden bezinken en deze gebieden ‘gratis’ voor ons ophogen! Akkoord, deze polders zijn uitgerekend de meest vruchtbare landbouwgronden, en geef je dus niet zomaar uit handen, maar wat is het alternatief? Verstandig als we zijn kunnen we bv. toch opteren om dit ‘planmatig’ te doen, waar een soort wisselsysteem wordt gehanteerd met gebieden die worden ontpolderd, en gebieden die (na voldoende ophoging) weer worden ingepolderd? Binnen het eerder genoemde onderzoek is naar voren gekomen dat de snelheid waarmee ontpolderde gebieden ‘groeien’ rond de 1,5 à 2 cm/j bedraagt. Dat is gelukkig flink hoger dan de zeespiegelstijging momenteel. Het is daarom realistisch te veronderstellen dat na
enkele decennia deze gebieden opnieuw kunnen ingepolderd worden, en geleidelijk aan omgewisseld worden met andere gebieden die ontpolderd worden … Ondertussen kan de natuur zich in de ontpolderde gebieden ontwikkelen, en waarom kan er ook niet op een verantwoorde manier aan aquacultuur gedaan worden? Ook de productie van hout, in de vorm van wilgenbossen, kan geleidelijk aan mogelijk worden bij voldoende verlanding.
Veel van deze lage polders zijn gelukkig schaars of onbebouwd gebleven; het is in principe mogelijk om op relatief korte termijn werk te maken van dit systeem van ‘groeipolders’ of ‘wisselpolders’, alleen is er een belangrijke mentale omslag nodig bij zowel ingenieurs, beleidsmakers en … boeren. Het SIGMA-plan van de Vlaamse overheid is weliswaar al een goede aanzet naar groeipolders (ca. 1.800 ha polders worden overstroombaar gemaakt tegen 2030), maar men hanteert hier een eendimensionale aanpak: deze polders dienen hoofdzakelijk om tijdens extreem hoge waterstanden water te bergen en niet het slib dat ook meegevoerd wordt. Men is als het ware ‘vergeten’ dat met het water ook slib wordt meegevoerd. Er is dan ook in hun visie nog geen oplossing nodig voor wat men op termijn aan moet met dit afgezette slib: afvoeren wordt gesuggereerd! Op dit ogenblik stelt het ‘probleem’ zich nog niet, maar als men na verloop van enkele tientallen jaren zal vaststellen dat de waterbergingsvolumes zodanig zijn afgenomen dat de verhoopte veiligheid niet meer wordt gehaald, dan is het onontkoombaar! Er zal dus op korte termijn werk gemaakt moeten worden om een SIGMA-plan bis op te stellen, waarbij, eens de waterbergingscapaciteit van de bestaande overstromingsgebieden ernstig is afgenomen, er minstens opnieuw eenzelfde capaciteit bij komt. Het sediment afgezet in de eerste gebieden kan/moet dan gewoon blijven liggen.
In de recente studie gepubliceerd in Science, wordt gesteld dat deze manier van werken vele malen goedkoper is dan de conventionele manier van dijkverhogingen. Dat alles zegt de rede, maar de aanpak zal ongetwijfeld veel emoties losmaken. Belangenorganisaties hebben het moeilijk met de idee van wisselpolders of groeipolders, omdat het natuurlijk hun vertrouwde beeld en manier van werken op zijn kop zet. Natuurbeschermers zullen moeite hebben om sommige van hun met veel liefde beheerde, maar verhoogde natuurgebieden, te zien ‘verloren’ gaan naar (liefst) duurzame landbouwgrond, terwijl boeren niet zullen begrijpen dat hun vruchtbare poldergrond wordt omgezet in natuurgebied. Echter van enige afstand gezien moet toch gezegd worden dat slikken en schorrengebieden gekenmerkt worden door een zeer hoge dynamiek, waardoor bv. een maïsakker binnen enkele jaren kan transformeren naar een waardevol ecosysteem cf. Lippenbroek (
http://www.sigmaplan.be/nl/projectgebieden/lippenbroek).
Bij dit concept van wisselpolder/groeipolder wordt de ene vorm van natuur ingewisseld voor de andere soort natuur. Jonge schorren hebben een hogere biodiversiteit dan hoge schorren, hoge schorren worden gedomineerd door grassen. Jonge schorren lijken aantrekkelijker vanwege de zeldzamere soorten, maar oude schorren vervullen andere functies. Ze zijn bijvoorbeeld een broed- en foerageergebied voor andere vogelsoorten dan jonge schorren.
Omgekeerd hoeft een ontpolderd gebied niet per definitie verloren te gaan voor de voedselproductie: in sommige gebieden kunnen zilte teelten en aquacultuur ontwikkeld worden, die een afzet vinden in nieuwe markten. Onderzoek, ondersteuning en begeleiding zijn daarbij natuurlijk gewenst. Indien deze activiteiten gebeuren met respect voor de ecosystemen dan zijn daar beslist kansen voor een samengaan van verschillende functies. Onlangs werd de idee van wisselpolder/groeipolder opgenomen in het eMove-project (Interreg project, dat kan worden gezien als een vingeroefening in maatschappelijke participatie van de VNSC, http://www.emove-project.eu/publications/schelde ). Afwachten of dit vertaald kan worden in een pilootproject met de verschillende stakeholders.
Jan de Schutter