Het uitsterven van soorten
In de ontstaansgeschiedenis van de aarde zijn vele levensvormen verschenen en weer verdwenen. Denk aan de meteorietinslag een 65 miljoen jaar geleden die, op een paar uitzonderingen na zoals krokodillen, schildpadden, gekko’s, varanen, …. de dinosauriërs naar het fossielenrijk verwees.
Ongeveer een 3 à 4 miljoen jaar geleden gingen apen rechtop lopen. Een 120.000 jaar terug startte een evolutie die het meest vernuftige, intelligente diersoort ooit zou voortbrengen: de moderne mens.
Die overklaste alle andere diersoorten. Hij (zij) werd zo succesvol zodat zijn (haar) invloed op het grootste deel van de aarde dominerend is.
Ongeveer een 3 à 4 miljoen jaar geleden gingen apen rechtop lopen. Een 120.000 jaar terug startte een evolutie die het meest vernuftige, intelligente diersoort ooit zou voortbrengen: de moderne mens.
Die overklaste alle andere diersoorten. Hij (zij) werd zo succesvol zodat zijn (haar) invloed op het grootste deel van de aarde dominerend is.
Biomassa op aarde
Drie biologen van het Weizmann-Wetenschapsinstituut in Israël trachtten te achterhalen hoeveel de biomassa van de verschillende levensvormen op aarde nu is. Ze drukten het resultaat uit in gigaton koolstof. Koolstof is het voornaamste bestanddeel van levende wezens.
Het jarenlang uitgevoerde onderzoek schat het gewicht van alle levende wezens op onze planeet op een 550 gigaton. Een gigaton is 1000 megaton of 1 miljard ton.
De mens zelf telt mee voor 0,06 gigaton. Weinig, zou je zeggen. Maar als je zijn tot voedsel dienende veestapel erbij telt (varkens, runderen, schapen….), een 0,1 gigaton, dan overklast de mens ruim twintig keer het gewicht van alle wilde zoogdieren bij elkaar geteld. Nog onvoorstelbaarder: het commerciële gevogelte (kippen, kalkoenen, duiven …) overtreft alle op aarde levende wilde vogels in gewicht.
Planten vertegenwoordigen 450 gigaton van het koolstofgewicht op aarde, bacteriën een 90 gigaton, schimmels 70 gigaton en alle dieren samen (dus bijvoorbeeld ook insecten op land of het krill in zee) 2 gigaton.
Drie biologen van het Weizmann-Wetenschapsinstituut in Israël trachtten te achterhalen hoeveel de biomassa van de verschillende levensvormen op aarde nu is. Ze drukten het resultaat uit in gigaton koolstof. Koolstof is het voornaamste bestanddeel van levende wezens.
Het jarenlang uitgevoerde onderzoek schat het gewicht van alle levende wezens op onze planeet op een 550 gigaton. Een gigaton is 1000 megaton of 1 miljard ton.
De mens zelf telt mee voor 0,06 gigaton. Weinig, zou je zeggen. Maar als je zijn tot voedsel dienende veestapel erbij telt (varkens, runderen, schapen….), een 0,1 gigaton, dan overklast de mens ruim twintig keer het gewicht van alle wilde zoogdieren bij elkaar geteld. Nog onvoorstelbaarder: het commerciële gevogelte (kippen, kalkoenen, duiven …) overtreft alle op aarde levende wilde vogels in gewicht.
Planten vertegenwoordigen 450 gigaton van het koolstofgewicht op aarde, bacteriën een 90 gigaton, schimmels 70 gigaton en alle dieren samen (dus bijvoorbeeld ook insecten op land of het krill in zee) 2 gigaton.
De voetafdruk van de eerste mensen
Dat ‘gewicht’ van de mens en zijn voedselvoorraad drukt natuurlijk op de biodiversiteit. Maar gek genoeg gold dat ook toen de mens, in ‘koolstofgewicht’ slechts een verwaarloosbare hoeveelheid vertegenwoordigde.
Waar de homo sapiens zich, in de pre-historie, ergens als jagers-verzamelaar verscheen, verdwenen al snel diersoorten. Grote dieren waren meestal de eerste slachtoffers. In Europa waren dat bijvoorbeeld mammoet, wolharige neushoorn, reuzenhert, Europees nijlpaard, sabeltandtijger, holenbeer …. Het aantal grote zoogdiersoorten dat uitstierf, wordt geschat op een derde tot de helft van het totaal.
In Amerika verdwenen tussen de tien- en twintigduizend jaar geleden na de komst van de moderne mens bijna dertig grote diersoorten. Voor Noord- en Zuid-Amerika betekende dat het verlies van drie kwart van hun grotere zoogdieren. Australië verloor zelfs, na de komst van de homo sapiens, ca 95 % van zijn grote zoogdiersoorten.
Er waren bij de uitgestorven soorten echt grote bij, soorten waarvan de auteur Bill Bryon in zijn boek Een kleine geschiedenis van bijna alles schrijft: Sommige van de dieren die verloren gingen waren bijzonder spectaculair en zouden als ze nog leefden een beetje in de hand gehouden moeten worden.
Op de grond levende luiaards die, opgericht, door het raam op de eerste verdieping konden kijken. Schildpadden met een grootte van bijna een Volkswagen kever. Varanen met een lengte van 6 meter. De mammoet waartegen een olifant klein lijkt.
Het uitsterven hield niet op. We geven een paar voorbeelden van enkele uitgestorven grote Europese zoogdiersoorten.
Rond 4000 voor Christus verdwenen in Griekenland de laatste dwergolifanten. De Aziatische leeuw sneuvelde 100 jaar na Christus in Griekenland, maar overleefde toch nog een beetje in Azië.
Na de middeleeuwen legden o.a. het loodje in Europa: de Europese wilde ezel (15de eeuw, Spanje) de tarpan (wilde paard, 1880, Polen), oeros (1672, Polen) en gedeeltelijk de wisent (de Europese bizon). Een kruising met Amerikaanse bizons bleek noodzakelijk om de soort te behouden.
Dat ‘gewicht’ van de mens en zijn voedselvoorraad drukt natuurlijk op de biodiversiteit. Maar gek genoeg gold dat ook toen de mens, in ‘koolstofgewicht’ slechts een verwaarloosbare hoeveelheid vertegenwoordigde.
Waar de homo sapiens zich, in de pre-historie, ergens als jagers-verzamelaar verscheen, verdwenen al snel diersoorten. Grote dieren waren meestal de eerste slachtoffers. In Europa waren dat bijvoorbeeld mammoet, wolharige neushoorn, reuzenhert, Europees nijlpaard, sabeltandtijger, holenbeer …. Het aantal grote zoogdiersoorten dat uitstierf, wordt geschat op een derde tot de helft van het totaal.
In Amerika verdwenen tussen de tien- en twintigduizend jaar geleden na de komst van de moderne mens bijna dertig grote diersoorten. Voor Noord- en Zuid-Amerika betekende dat het verlies van drie kwart van hun grotere zoogdieren. Australië verloor zelfs, na de komst van de homo sapiens, ca 95 % van zijn grote zoogdiersoorten.
Er waren bij de uitgestorven soorten echt grote bij, soorten waarvan de auteur Bill Bryon in zijn boek Een kleine geschiedenis van bijna alles schrijft: Sommige van de dieren die verloren gingen waren bijzonder spectaculair en zouden als ze nog leefden een beetje in de hand gehouden moeten worden.
Op de grond levende luiaards die, opgericht, door het raam op de eerste verdieping konden kijken. Schildpadden met een grootte van bijna een Volkswagen kever. Varanen met een lengte van 6 meter. De mammoet waartegen een olifant klein lijkt.
Het uitsterven hield niet op. We geven een paar voorbeelden van enkele uitgestorven grote Europese zoogdiersoorten.
Rond 4000 voor Christus verdwenen in Griekenland de laatste dwergolifanten. De Aziatische leeuw sneuvelde 100 jaar na Christus in Griekenland, maar overleefde toch nog een beetje in Azië.
Na de middeleeuwen legden o.a. het loodje in Europa: de Europese wilde ezel (15de eeuw, Spanje) de tarpan (wilde paard, 1880, Polen), oeros (1672, Polen) en gedeeltelijk de wisent (de Europese bizon). Een kruising met Amerikaanse bizons bleek noodzakelijk om de soort te behouden.
De Stellerzeekoe was een van de laatste werkelijk grote dieren die uitstierf. Een volwassen exemplaar werd tussen acht en tien meter lang, met een gewicht van vier tot tien ton. Hij werd ontdekt door een Russische expeditie die in 1741 schipbreuk leed nabij een verafgelegen Komandorski-eiland in de Beringzee. George Steller, de natuuronderzoeker van de expeditie, gaf het dier zijn naam. Hun populatie werd geschat op een 2000 dieren. Zevenentwintig jaar na zijn ontdekking was het dier uitgeroeid. Met de Stellerzeekoe verdwenen gelijk ook een aantal kleinere diersoorten zoals kreeftachtigen die op zijn huid leefden.
Steller zijn beschrijving van de dieren bevat al een voorspelling van de toekomst : met het opkomend getij keren ze terug naar het strand en komen dan vaak zo dichtbij dat we ze kunnen slaan met stokken. Ze zijn helemaal niet bang voor de mens. Als een van hen getroffen werd door een harpoen, zijn de anderen vastbesloten hem te redden en vormen een kring rond hem. Er zijn nog twee soorten zeekoeien over, de veel kleinere doejong en de lamantijn. Ze staan op de internationale rode lijst als kwetsbaar.
De allergrootste dieren ter wereld, walvissen, overleefden op het nippertje de menselijke jacht.
Steller zijn beschrijving van de dieren bevat al een voorspelling van de toekomst : met het opkomend getij keren ze terug naar het strand en komen dan vaak zo dichtbij dat we ze kunnen slaan met stokken. Ze zijn helemaal niet bang voor de mens. Als een van hen getroffen werd door een harpoen, zijn de anderen vastbesloten hem te redden en vormen een kring rond hem. Er zijn nog twee soorten zeekoeien over, de veel kleinere doejong en de lamantijn. Ze staan op de internationale rode lijst als kwetsbaar.
De allergrootste dieren ter wereld, walvissen, overleefden op het nippertje de menselijke jacht.
Domme soorten versus mens
Tegenwoordig leven er nog maar vier echt zware (een ton of meer) grote zoogdieren op het land. De olifant, neushoorn, nijlpaard en giraf. Het zijn Afrikaanse soorten (er zijn ook olifanten en neushoorns in Azië, wat kleinere varianten). Dat heeft zijn reden. De moderne mens ontwikkelde zich, over een heel lange periode, in Afrika. De Afrikaanse diersoorten kregen de kans mee te evolueren met de alsmaar slimmer wordende mensen, en konden overleven. De moderne mens zwermde vanuit Afrika uit naar Europa, Azië en de rest van de wereld en veroverde razendsnel (naar prehistorische tijdsmaatstaven) de wereld. Veel te snel voor de dierpopulaties aldaar om zich te kunnen aanpassen. Vaak beseften ze niet eens dat die nieuwe diersoort die opdook gevaarlijk was en liepen recht in de armen van hun belagers.
Dat gebeurde ook op de nabij Afrika gelegen gebieden, zoals Madagascar, die pas 1500 jaar geleden door de mens werden ontdekt, en nog wel door Polynesiërs. In snel tempo stierf er een hele reeks unieke soorten uit, zoals reuzenschildpadden, maki’s zo groot als gorilla’s of de olifantsvogel (de grootste vogel ooit op aarde geleefd)
Tegenwoordig leven er nog maar vier echt zware (een ton of meer) grote zoogdieren op het land. De olifant, neushoorn, nijlpaard en giraf. Het zijn Afrikaanse soorten (er zijn ook olifanten en neushoorns in Azië, wat kleinere varianten). Dat heeft zijn reden. De moderne mens ontwikkelde zich, over een heel lange periode, in Afrika. De Afrikaanse diersoorten kregen de kans mee te evolueren met de alsmaar slimmer wordende mensen, en konden overleven. De moderne mens zwermde vanuit Afrika uit naar Europa, Azië en de rest van de wereld en veroverde razendsnel (naar prehistorische tijdsmaatstaven) de wereld. Veel te snel voor de dierpopulaties aldaar om zich te kunnen aanpassen. Vaak beseften ze niet eens dat die nieuwe diersoort die opdook gevaarlijk was en liepen recht in de armen van hun belagers.
Dat gebeurde ook op de nabij Afrika gelegen gebieden, zoals Madagascar, die pas 1500 jaar geleden door de mens werden ontdekt, en nog wel door Polynesiërs. In snel tempo stierf er een hele reeks unieke soorten uit, zoals reuzenschildpadden, maki’s zo groot als gorilla’s of de olifantsvogel (de grootste vogel ooit op aarde geleefd)
Domme mensen versus soort
In 1894 werd in Nieuw-Zeeland een vuurtoren gebouwd op een eenzame rots die Stephens Island noemde. De nieuwe vuurtorenwachter bracht zijn kat mee. Die droeg steeds maar vreemde kleine vogeltjes aan. De vuurtorenwachter stuurde een paar exemplaren naar het museum van Wellington. De directeur, die het pakje opende, werd heel opgewonden en vertrok spoorslags naar het eiland. De dode vogeltjes in het postpakket waren een voor de wereld onbekend soort winterkoning. Nog wel de enige niet vliegende zangvogelsoort ter wereld.
Helaas, tegen de tijd dat de museumdirecteur aan de vuurtoren aankwam had de kat ze allemaal gedood. Er resten nog twaalf opgezette museumexemplaren.
Het verhaal van de trekduif in Noord-Amerika verscheen eerde al in Kempisch Leefmilieu. Een soort die bekend was als ‘de talrijkste vogelsoort die ooit leefde’, waarvan bij rond 1500 meer dan 5 miljard individuen boven dit werelddeel vlogen. Reusachtige zwermen, die volgens waarnemers de lucht verduisterden, waren legendarisch. Dat veranderde snel na aankomst van de Europeanen. Ze werden afgeschoten. In 1914 was het over en uit. De laatste trekduif stierf eenzaam in de zoo van Cincinnati. Zie ook het VALK-tijdschriftnummer van december 2017.
Vaak resten er zelfs geen museumstukken meer. De Carolinaparkiet, een opvallend mooie vogel en de enige Noord-Amerikaanse papegaaiensoort, kwam heel talrijk voor. De vogel werd door de boeren als een plaag gezien en massaal afgeknald. De vogels leefden in troepen en hadden de stomme gewoonte terug te keren na een schot om naar de gedode soortgenoten te gaan zien. De laatste vogel in het wild werd in 1910 gedood. De laatste in gevangenschap stierf in 1918 en werd respectvol opgezet. Dit exemplaar is zoekgeraakt.
In 1894 werd in Nieuw-Zeeland een vuurtoren gebouwd op een eenzame rots die Stephens Island noemde. De nieuwe vuurtorenwachter bracht zijn kat mee. Die droeg steeds maar vreemde kleine vogeltjes aan. De vuurtorenwachter stuurde een paar exemplaren naar het museum van Wellington. De directeur, die het pakje opende, werd heel opgewonden en vertrok spoorslags naar het eiland. De dode vogeltjes in het postpakket waren een voor de wereld onbekend soort winterkoning. Nog wel de enige niet vliegende zangvogelsoort ter wereld.
Helaas, tegen de tijd dat de museumdirecteur aan de vuurtoren aankwam had de kat ze allemaal gedood. Er resten nog twaalf opgezette museumexemplaren.
Het verhaal van de trekduif in Noord-Amerika verscheen eerde al in Kempisch Leefmilieu. Een soort die bekend was als ‘de talrijkste vogelsoort die ooit leefde’, waarvan bij rond 1500 meer dan 5 miljard individuen boven dit werelddeel vlogen. Reusachtige zwermen, die volgens waarnemers de lucht verduisterden, waren legendarisch. Dat veranderde snel na aankomst van de Europeanen. Ze werden afgeschoten. In 1914 was het over en uit. De laatste trekduif stierf eenzaam in de zoo van Cincinnati. Zie ook het VALK-tijdschriftnummer van december 2017.
Vaak resten er zelfs geen museumstukken meer. De Carolinaparkiet, een opvallend mooie vogel en de enige Noord-Amerikaanse papegaaiensoort, kwam heel talrijk voor. De vogel werd door de boeren als een plaag gezien en massaal afgeknald. De vogels leefden in troepen en hadden de stomme gewoonte terug te keren na een schot om naar de gedode soortgenoten te gaan zien. De laatste vogel in het wild werd in 1910 gedood. De laatste in gevangenschap stierf in 1918 en werd respectvol opgezet. Dit exemplaar is zoekgeraakt.
De laatste Tasmaanse tijger (een hondachtig buideldier met strepen op zijn flanken) stierf in 1936 door verwaarlozing in een privé-dierentuin in Hobart. Zijn lijk werd met het vuilnis meegegeven.
Ook de enige opgezette dodo die beschikbaar was (zie elders in dit nummer) werd verbrand door de museumdirecteur van het museum waar hij tentoongesteld was.
Lionel Walter Rothschild, de tweede baron van de beruchte bankiersfamilie, was een verwoed vogelverzamelaar. Hij stuurde hordes ervaren vogeldeskundigen de hele wereld rond om zijn verzameling te vervolledigen. Zijn verzameling geconserveerde of opgezette vogels bedroeg meer dan twee miljoen exemplaren.
In 1890 stuurde hij een team vogelverzamelaars naar Hawaï. Daar leefden talrijke niet ontdekte vogelsoorten op de eilanden. Sommige soorten leefden in kleine populaties op afgelegen locaties, en helaas, hadden geen vrees voor de mens. Dat werd hun (soort)dood. In de tien jaar van Rothschilds grootste verzamelwoede verdwenen er minstens negen vogelsoorten uit Hawaï definitief.
Rothschild was niet de enige waar de verzamelwoede soorten tot uitsterven dwong. De beroemde verzamelaar Alanson Bryan schoot in 1907 de drie laatste exemplaren van de zwarte mamo dood, een woudsoort uit Molokai, Hawaï, die pas 10 jaar ervoor was ontdekt. Hij vermeldde dat het nieuws dat deze soort was uitgestorven hem ‘met vreugde vervulde’. Zo werden zijn drie verzamelde vogels waardevoller.
De Bachmanzanger was een nachtegaal uit het zuiden van de VS. Het was geen talrijk voorkomende soort, en de vogel deed het niet beter toen de Europese immigranten zijn leefgebied koloniseerden. In de jaren 30 werd de soort als uitgestorven beschouwd.
In 1939 stuitten twee enthousiaste ‘vogelliefhebbers’ op twee plaatsen op een eenzame overlevende. Ze schoten de beide vogels dood, en daarmee was de soort echt uitgestorven.
Ook de enige opgezette dodo die beschikbaar was (zie elders in dit nummer) werd verbrand door de museumdirecteur van het museum waar hij tentoongesteld was.
Lionel Walter Rothschild, de tweede baron van de beruchte bankiersfamilie, was een verwoed vogelverzamelaar. Hij stuurde hordes ervaren vogeldeskundigen de hele wereld rond om zijn verzameling te vervolledigen. Zijn verzameling geconserveerde of opgezette vogels bedroeg meer dan twee miljoen exemplaren.
In 1890 stuurde hij een team vogelverzamelaars naar Hawaï. Daar leefden talrijke niet ontdekte vogelsoorten op de eilanden. Sommige soorten leefden in kleine populaties op afgelegen locaties, en helaas, hadden geen vrees voor de mens. Dat werd hun (soort)dood. In de tien jaar van Rothschilds grootste verzamelwoede verdwenen er minstens negen vogelsoorten uit Hawaï definitief.
Rothschild was niet de enige waar de verzamelwoede soorten tot uitsterven dwong. De beroemde verzamelaar Alanson Bryan schoot in 1907 de drie laatste exemplaren van de zwarte mamo dood, een woudsoort uit Molokai, Hawaï, die pas 10 jaar ervoor was ontdekt. Hij vermeldde dat het nieuws dat deze soort was uitgestorven hem ‘met vreugde vervulde’. Zo werden zijn drie verzamelde vogels waardevoller.
De Bachmanzanger was een nachtegaal uit het zuiden van de VS. Het was geen talrijk voorkomende soort, en de vogel deed het niet beter toen de Europese immigranten zijn leefgebied koloniseerden. In de jaren 30 werd de soort als uitgestorven beschouwd.
In 1939 stuitten twee enthousiaste ‘vogelliefhebbers’ op twee plaatsen op een eenzame overlevende. Ze schoten de beide vogels dood, en daarmee was de soort echt uitgestorven.
De reuzenalk, een 75 cm hoge vogel die erg op een pinguïn lijkt, had duizenden jaren geleden een grote verspreiding. Hij kwam voor in de hele Noord-Atlantische oceaan, van Canada tot aan de Noordzee. Maar omdat de vogel niet kon vliegen en slecht kon lopen waren de broedplaatsen beperkt: kleine kale vrij vlakke eilandjes ver genoeg van ijs of vasteland zonder roofdieren of bezoekende ijsberen.
Door bejaging door de mens kromp zijn verspreidingsgebied, en als gevolg van de Europese expansie nam de jachtdruk nog meer toe. Zeevaarders vulden hun voedselvoorraden aan met reuzenalken of gebruikten de vette karkassen als lampolie, want de broedende vogels waren erg gemakkelijk te vangen. In 1785 waarschuwde kapitein George Cartwright al voor het uitsterven.
Begin 19de eeuw waren er enkel nog maar een paar eilandjes voor de kust van IJsland waar de vogels broedden.
Een uitbarstende vulkaan in 1830 vernietigde een grote kolonie. Daarna restte er nog één broedplaats op het eiland Eldey.
In 1844 ging een groepje zeelui, in opdracht van een verzamelaar, aan wal om te kijken of er nog reuzenalken over waren. Ze ontdekten een broedend paartje tussen een kolonie kleinere zeevogels. Beide alken werden doodgeknuppeld, het ei werd verbrijzeld. Toen was het over en uit.
Door bejaging door de mens kromp zijn verspreidingsgebied, en als gevolg van de Europese expansie nam de jachtdruk nog meer toe. Zeevaarders vulden hun voedselvoorraden aan met reuzenalken of gebruikten de vette karkassen als lampolie, want de broedende vogels waren erg gemakkelijk te vangen. In 1785 waarschuwde kapitein George Cartwright al voor het uitsterven.
Begin 19de eeuw waren er enkel nog maar een paar eilandjes voor de kust van IJsland waar de vogels broedden.
Een uitbarstende vulkaan in 1830 vernietigde een grote kolonie. Daarna restte er nog één broedplaats op het eiland Eldey.
In 1844 ging een groepje zeelui, in opdracht van een verzamelaar, aan wal om te kijken of er nog reuzenalken over waren. Ze ontdekten een broedend paartje tussen een kolonie kleinere zeevogels. Beide alken werden doodgeknuppeld, het ei werd verbrijzeld. Toen was het over en uit.
Het eiland Guadaloupe, een 32 km op 10 km, ligt 224 km voor de kust van Californië. De schaapsherders die zich er vestigden schoten zoveel mogelijk Guadaloupe-caracara’s af, want die predeerden op lammeren. De aantallen namen een duik, maar toch had de soort gered kunnen zijn, want de schapenteelt was er niet rendabel en de schapenhouders vertrokken.
Op 1 december 1900 bezocht de vogelverzamelaar Rollo Beck het nu verlaten eiland. Hij zag elf caracara’s overvliegen, waarvan hij er negen uit de lucht schoot. Dat was het einde van deze roofvogelsoort.
Ook dit verhaal verscheen in Kempisch Leefmilieu: voor een reddingsoperatie van de laatste Californische condor werden de zes laatste wilde exemplaren gevangen voor een kweekprogramma, samen met 27 condors die al in gevangenschap zaten. De vogels werden goed ontluisd met een chemisch product, waarbij de vogelluis Colpocephalum californici uitstierf. De Californische condor werd overigens gered en na een succesvol kweekprogramma terug in het wild uitgezet.
Het zijn buitenlandse voorbeelden, maar bij ons was het niet beter. Zo konden nog tot de tweede helft van de jaren 80 staatsboswachters van ‘het Bestuur van Waters en Bossen’ een premie ontvangen voor elke gedode otter, hoewel het dier toen al zo goed als uitgestorven was in Vlaanderen.
Op 1 december 1900 bezocht de vogelverzamelaar Rollo Beck het nu verlaten eiland. Hij zag elf caracara’s overvliegen, waarvan hij er negen uit de lucht schoot. Dat was het einde van deze roofvogelsoort.
Ook dit verhaal verscheen in Kempisch Leefmilieu: voor een reddingsoperatie van de laatste Californische condor werden de zes laatste wilde exemplaren gevangen voor een kweekprogramma, samen met 27 condors die al in gevangenschap zaten. De vogels werden goed ontluisd met een chemisch product, waarbij de vogelluis Colpocephalum californici uitstierf. De Californische condor werd overigens gered en na een succesvol kweekprogramma terug in het wild uitgezet.
Het zijn buitenlandse voorbeelden, maar bij ons was het niet beter. Zo konden nog tot de tweede helft van de jaren 80 staatsboswachters van ‘het Bestuur van Waters en Bossen’ een premie ontvangen voor elke gedode otter, hoewel het dier toen al zo goed als uitgestorven was in Vlaanderen.
Hoe groot is het uitsterven?
Van veel soorten weten we niet eens of ze uitgestorven zijn. Omdat de soort verdween voordat ze ontdekt werd. De onderzoeker Norma Myers besteedde een groot deel van zijn leven om dat te weten te komen. In 1979 in zijn boek The Sinking Ark, schatte hij het verdwijnen van soorten door menselijke activiteiten op 2 soorten per week. Begin jaren 90 stelde hij het aantal uitroeiingen bij tot 600 per week (alle soorten: planten, insecten, alle andere dieren). Dit aantal werd later door anderen nog naar boven bijgesteld.
De paleontoloog David Raup van de Universiteit van Chicago schat dat het gemiddelde algemene sterftecijfer op aarde gedurende de biologische geschiedenis één soort in de vier jaar was. Volgens een recente berekening is de door de mens veroorzaakte uitroeiing nu ca 120 000 keer hoger.
Maar eigenlijk weten we gewoon niet hoeveel soorten er al verdwenen zijn. We kennen wel heel wat soorten die met grote zekerheid nog zullen uitsterven de volgende jaren, omdat hun aantallen nu al onder het kritische minimum zitten. Van de noordelijke witte neushoorn stierf onlangs het laatste mannetje in een park in Kenia. Er zijn nog twee vrij oude vrouwtjes in leven. Deze soort is dus al eigenlijk uitgestorven. De Zuid Chinese tijger komt niet meer in het wild voor, zijn leefgebied is te hard aangetast door de mens. In dierentuinen wereldwijd leven er nog een 50 exemplaren. De Hainan-gibbon telt nog 20 exemplaren, de Californische bruinvis nog een 30 en de Javaanse neushoorn nog een 50. Voor die diersoorten is het een kwestie van tijd en ze zijn weg.
Hoe snel, en hoeveel soorten nog zullen volgen, is nog giswerk maar de vooruitzichten zijn niet goed.
MVB
Van veel soorten weten we niet eens of ze uitgestorven zijn. Omdat de soort verdween voordat ze ontdekt werd. De onderzoeker Norma Myers besteedde een groot deel van zijn leven om dat te weten te komen. In 1979 in zijn boek The Sinking Ark, schatte hij het verdwijnen van soorten door menselijke activiteiten op 2 soorten per week. Begin jaren 90 stelde hij het aantal uitroeiingen bij tot 600 per week (alle soorten: planten, insecten, alle andere dieren). Dit aantal werd later door anderen nog naar boven bijgesteld.
De paleontoloog David Raup van de Universiteit van Chicago schat dat het gemiddelde algemene sterftecijfer op aarde gedurende de biologische geschiedenis één soort in de vier jaar was. Volgens een recente berekening is de door de mens veroorzaakte uitroeiing nu ca 120 000 keer hoger.
Maar eigenlijk weten we gewoon niet hoeveel soorten er al verdwenen zijn. We kennen wel heel wat soorten die met grote zekerheid nog zullen uitsterven de volgende jaren, omdat hun aantallen nu al onder het kritische minimum zitten. Van de noordelijke witte neushoorn stierf onlangs het laatste mannetje in een park in Kenia. Er zijn nog twee vrij oude vrouwtjes in leven. Deze soort is dus al eigenlijk uitgestorven. De Zuid Chinese tijger komt niet meer in het wild voor, zijn leefgebied is te hard aangetast door de mens. In dierentuinen wereldwijd leven er nog een 50 exemplaren. De Hainan-gibbon telt nog 20 exemplaren, de Californische bruinvis nog een 30 en de Javaanse neushoorn nog een 50. Voor die diersoorten is het een kwestie van tijd en ze zijn weg.
Hoe snel, en hoeveel soorten nog zullen volgen, is nog giswerk maar de vooruitzichten zijn niet goed.
MVB